De nijlbruid
Georg Ebers
Georg Moritz Ebers
De nijlbruid
VOORREDE
De „Nijl-bruid” behoeft geen voorrede. Alleen voor vakgenooten merk ik op, dat ik op gezag van den hoogleeraar De Goeje besloten heb bij mijn vermoeden te blijven, dat namelijk het woord Mukaukas niet voor den naam, maar voor den titel gehouden moet worden van den man, wien de Arabische bronnen, waarvan ik mij bediende, aanwijzen als den persoon, die als Stadhouder van den Byzantijnschen Keizer de hem toevertrouwde provincie overleverde aan de heerschappij der Muzelmannen. Van Karabaceks onderzoekingen betreffende den Mukaukas, heb ik helaas geen gebruik meer kunnen maken.
Dat ik den ouden Horus Apollon (Horapollon) plaats in de zevende eeuw, zal terecht de bevreemding wekken van ieder, die den schrijver van de Hiëroglyphica voor denzelfden persoon houdt als den gelijknamigen Egyptischen geleerde, die volgens Suidas onder Theodosius leefde, en van wien reeds Stephanus van Byzantium tegen het einde der vijfde eeuw gewag maakt. Doch eerstgenoemde lexicograaf Suidas telt de werken van Horapollon, den grammaticus en den commentator van Grieksche dichters op, zonder de Hiëroglyphica te noemen, waarop hier alles aankomt, en alle andere oude schrijvers, die den naam Horapollon vermelden, laten ons de vrijheid – gelijk ook C. Leemans, de beste beoordeelaar der Hiëroglyphica toegeeft – om twee Horapollons aan te nemen, van welke de tweede zeer goed eerst in de zevende eeuw geleefd kan hebben, daar in zijn tijd de nauwkeurige kennis van het hiëroglyphen-schrift reeds veel meer verloren moest zijn, dan wij dit mogen aannemen voor de vierde eeuw na Christus, wanneer wij in aanmerking nemen, dat er nog zeer goede hiëroglyphische opschriften uit den tijd van Decius, 250 jaren na Christus, bewaard zijn gebleven. Wij kunnen moeilijk aannemen, dat de Egyptische commentator van Grieksche dichters een vertaler noodig heeft gehad, terwijl de Hiëroglyphica eerst door Philippus in het Grieksch schijnt overgebracht te zijn. Onze combinatie, volgens welke de schrijver, in het Egyptisch Horus (zoon van Isis) genaamd, afkomstig was van het Isis-eiland Philae, waar de heidensch-Egyptische eeredienst zich het langst staande hield, en waar nog tot in later tijd eenige kennis van het hiëroglyphen-schrift bewaard bleef, houdt rekening met de juiste verhoudingen in het door ons gekozen tijdperk.
Tutzing am Starnberger See
1 Oct. 1886. Georg Ebers.
EERSTE DEEL
EERSTE HOOFDSTUK
Er waren een paar jaren verloopen, sedert Egypte zich onderworpen had aan de jeugdige maar met buitengewone kracht en snelheid zich ontwikkelende macht der Arabieren. Het was aan eene kleine, goed aangevoerde schare muzelmansche krijgslieden zonder veel moeite in handen gevallen, en de schoone provincie, die nog kort geleden een sieraad was van het Byzantijnsche keizerrijk, waar het christendom zijne trouwste aanhangers vond, behoorde thans aan den Kalief Omar, en moest er in berusten dat de halve maan zich overal naast het kruis omhoog hief.
Over het ongelukkige land was een zomer voorbijgegaan, zoo heet als men in lang niet beleefd had, en hoewel men als naar gewoonte het wassen van den Nijl den 17den Juni in »den nacht van den regendruppel” met feestelijke toebereidselen had gevierd, tot dusverre werd de verwachting der Egyptenaren bedrogen, en de stroom daalde al lager en lager, in plaats van te stijgen. In deze bange dagen, den 10den Juli van het jaar 643, trok een karavaan, die van het noorden kwam, Memphis binnen. De kleine karavaan wekte dadelijk aller aandacht in de ontvolkte, vervallen pyramidenstad, die zich in den vorm van een kolossaal rietblad slechts in de lengte uitbreidde, daar hare uitzetting in de breedte tusschen den Nijl en de Libysche woestijn beperkt was. In vroeger jaren zouden de Memphieten het nauwelijks der moeite waardig hebben geacht het hoofd op te heffen, wanneer onafzienbare met handelswaren bevrachtte wagentreinen, vrachtkarren met flinke jukossen bespannen, sierlijk uitgedoschte keizerlijke ruiterdrommen of afzienbare processies de meer dan mijlenlange