Назад к книге «Het toekomend jaar drie duizend: Eene mijmering» [Arend Fokke Simonsz]

Het toekomend jaar drie duizend: Eene mijmering

Arend Fokke Simonsz

Arend Fokke Simonsz

Het toekomend jaar drie duizend: Eene mijmering

VOORBERICHT

Vóór eenigen tijd sommige mijner gedachten, omtrent den hedendaagschen smaak in de Poëzij en Versificatie, in een' eenigzins Ironisch boertigen stijl, onder den tijtel van den Modernen Helicon, een Droom, voorgedraagen hebbende, viel mij in, om ook sommige mijner bedenkingen over meer gewigtige stoffen en ernstiger onderwerpen, en wel over den staat der Geleerde- en Huishoudelijke zaaken in nog verre in 't toekomende verwijderde Eeuwen, eens, bij wijze van eene Mijmering, voortedraagen; doch de aart der zaake liet de Ironie hier niet overal toe eenen boertigen rol te speelen, 't welk dit Stukjen een' meer door ernst getemperd voorkomen gegeeven heeft. – Immers ernstige dingen behooren ernstig behandeld te worden. – Men waardeere dit gewrocht dus niet hooger dan als een spel der inbeelding en vermaake 'er zig mede even als met de Republiek van Plato of de Utopia van den schranderen Morus; doch wil men 'er meer moogelijkheid aanhechten, welaan, ik heb 'er ook niet tegen; want men bevindt daaglijks dat men reden heeft het aêloud spreekwoord te herhaalen:

Omnia jam fiunt, fieri quæ posse negabant

Men kan zo mal niet kallen

Of 't kan zo vallen.

Onlangs bezig zijnde met leezen, in een Werk, 't welk eene oordeelkundige geschiedenis der Wijsbegeerte voordroeg, en waarin de levens, stellingen, en toevallen der aloude en nieuwere Wijsgeeren omstandig verhaald werden, trof ik daar in eene aanmerkelijke plaats aan, welke mij tot overdenking bragt, zij was: 'Er is een zekere draad in de waereldsche zaaken, die dezelve de eene aan de andere hecht, en wanneer men dien behendiglijk vatten kan, dan is men niet verre verwijderd van in het toekomende te kunnen doordringen, en men wordt het gevolg der dingen, als in 't ruuw, gewaar[1 - Il y a un certain fil dans les affaires du monde, qui les enchaine les unes aux autres; & quand on peut le saisir adroitement on n'est point éloigné de percer dans l'avenir, on apperçoit en gros la suite des choses.Deslandes, Hist. Crit. de la Philosophie, Tom. II. p. 123.]. Ik dagt over dit zeggen ernstig naa, en mij schoot te binnen dat ook SENECA ergens gezegd hadde, spreekende van de kundigheeden zijns tijds[2 - Veniet tempus, quo ista, quæ nunc latent, in lucem dies extrahat & longioris ævi diligentia. Ad inquisitionem tantorum ætas una non sufficit, ut tota cælo vacet… Veniet tempus quo posteri nostri tam aperta nos nescisse mirentur.Senecæ, Nat. Quæst. L. VII. Cap. 25.]: Laaten wij openhartig bekennen, wij weeten dit alles slegts sedert korten tijd. 'Er zal een andere tijd komen, waarin men, door moeite en ondervinding, doorgronden zal, 't geen wij nog niet eens kennen. Een Eeuw alhoewel vruchtbaar in verhevene geniën, is niet volstaande om het groot Schouwtooneel des Heeläls te doorgronden. Zonder twijffel zal ons naageslacht verwonderd zijn, dat wij zo veel dingen niet geweeten hebben, die hen zeer klaar en gemakkelijk voor zullen komen. Men moet daarbij ook gelooven, dat zij, die naa hen komen, hen dezelfde verwijtingen zullen doen. Ook vermaant ISOCRATES, de beroemde leerling van PLATO, aan DEMONICUS, dat men zig slegts op de analogie der vooraf gebeurde zaaken behoort toeteleggen, om een oog in 't toekomende te hebben, als hij zegt: Bijaldien gij het voorbijgegaane herdenkt, zult gij u best voor 't aanstaande kunnen beraaden[3 - Εὰν γαρ τὰ παρεληλυθοτα μνημονευης, ἄμεινον καὶ περι των μελλοντων βουλευση.]. Hoe duidelijk heeft de doordringende geest van den grooten BACO VAN VERULAMIUS, reeds nog in den nacht der onkunde, de gronden gelegen tot den vollen middag van kennis, en als 't ware zijnen naaneef aangetoond en voorzegd hoedanig die den weg der Letteren bewandelen zoude. Heeft ook niet nog in onzen leeftijd de Koningsberger Wijsgeer KANT, bij redeneering, besloten en als 't ware voorzegd, 't geen de Sterreku