Homo sum: Roman
Georg Ebers
Georg Moritz Ebers
Homo sum: Roman
VOORREDE
Toen ik bezig was mij voor te bereiden tot het schrijven van eene geschiedenis van het SinaГЇtisch schiereiland, hield ik mij geruimen tijd onledig met de studie van de eerste christelijke eeuwen. Onder de massa martyrologische en ascetische geschriften, de geschiedenissen van heiligen en monniken, die ik voor mijn zeer beperkt doel had te doorworstelen en te ziften, vond ik, en wel in de Ecclesiae graecae monumenta van Cotelerius, een verhaal dat, hoe weinig beteekenend ook op zichzelf, mij zeer eigenaardig en roerend toescheen. Het tooneel der handeling was de SinaГЇ en de aan zijn voet gelegen oase Pharan.
Toen ik daarna op mijne reis door PetraeГЇsch ArabiГ« de holen der Anachoreten van den SinaГЇ met eigene oogen zag en met mijn eigen voeten betrad, kwam dit verhaal mij weder voor den geest, en ik kon het maar niet vergeten, terwijl ik verder door de woestijn trok.
Het kwam mij voor, dat in het eenvoudig verloop der gebeurtenis zich een zielkundig probleem voordeed, bijzonder eigenaardig in zijn soort.
Een Anachoreet, ten onrechte in plaats van een ander beschuldigd, neemt, zonder zich te verdedigen, diens straf, de verbanning, op zich. Eerst door de bekentenis van den misdadiger wordt zijne onschuld aan het licht gebracht.
Ik gevoelde mij bijzonder aangetrokken, de zielsaandoeningen te ontleden, die tot zulk eene apathie, zulk eene vernietiging van het gevoel konden leiden, en terwijl de denk- en handelswijze der zonderlinge grotbewoners voor mij steeds grooter aanschouwelijkheid verkreeg, ontstond voor mijne verbeelding de gestalte van Paulus. Weldra groepeerden zich om deze figuur een kring van denkbeelden, en eindelijk inzichten, die mij geen rust lieten, vГіor ik eene poging waagde, om ze in het kleed van een verhaal, in kunstvorm weer te geven.
De naaste aanleiding tot het uitwerken van dezen stof, die reeds lang bij mij tot volledige aanschouwelijkheid was gerijpt, in een roman, werd mij gegeven door het lezen van Koptische monniksgeschiedenissen, waartoe ik gebracht werd door Abel’s Koptische Studiën. Later maakte het kleine maar degelijke werk van R. Weingarten, over den oorsprong van het monnikwezen, een diepen indruk op mij, die mij ook thans, bij de studie der eerste eeuwen van het christendom, met name in Egypte is bijgebleven.
Het is hier de plaats niet om de punten te doen uitkomen, waarin ik van Weingarten meen te moeten afwijken. Mijn scherpzinnige collega uit Breslau verwerpt veel, dat geen recht van bestaan heeft, maar op vele plaatsen van zijn boek schijnt hij mij met een al te ruwen bezem te vegen.
Het zou mij even gemakkelijk zijn geweest, mijn verhaal van het dertigste naar het veertigste jaar van de vierde eeuw te verplaatsen; maar ik heb dit gelaten, omdat ik met zekerheid meen te kunnen aanwijzen, dat er in het door mij gekozen tijdperk niet slechts heidensche kluizenaars in de Serapis-tempels, maar ook christelijke Anachoreten waren. Hierin ben ik het geheel met Weingarten eens, dat het begin van een georganiseerd christelijk monnikenwezen in elk geval niet voor het jaar 350 gesteld kan worden.
Mijn Paulus mag niet met den eersten heremiet Paulus van Thebe verwisseld worden, wiens naam Weingarten terecht op de lijst van historische personen heeft doorgehaald. Hij is, evenals elke andere figuur in dit verhaal, een persoon van mijne eigene vinding, de drager van een idee, niets meer en niets minder. – Voor mijn held heb ik geen bepaald voorbeeld gekozen, en ik onderstel alleen de mogelijkheid, dat er in zijn tijd zulk een man bestond. Allerminst heb ik gedacht aan den heiligen Antonius, die nu ook zijn uitstekenden levensbeschrijver Athanasius heeft moeten verliezen, en die ons geteekend wordt als een man met een zeer gezond verstand, maar van zoo gebrekkige ontwikkeling, dat hij enkel het Egyptisch verstond.
De dogmatische geschillen, die reeds in den tijd van dit verhaal ontbrand waren, zijn met opzet onvermeld gebleven. In later tijd hebben de SinaГЇeten en de bewoners van de oase er levendig aan d