Het Leven der Dieren: Deel 2, Hoofdstuk 04: De Hoendervogels
Alfred Brehm
Het Leven der Dieren: Deel 2, Hoofdstuk 04: De Hoendervogels
Vierde Orde.
De Hoendervogels (Alectoridornithes)
Oken splitst de klasse der Vogels in twee hoofdgroepen of “trappen”: Nestblijvers en Nestvlieders. “Ik let,” zegt hij, “op de ontwikkeling der Vogels. Sommige komen naakt en blind uit het ei en moeten daarom lang gevoederd worden. Deze noem ik Nestblijvers. De overige komen ziende en reeds tamelijk dicht bevederd uit het ei, kunnen bijna dadelijk loopen en hun voedsel zoeken. Hen noem ik Nestvlieders. Deze gaan stappend, gene huppelend; men zou ze dus ook “Stappers” en “Huppelaars” kunnen noemen. De laatstgenoemde houden van hooggelegen plaatsen, en hun voornaamste wijze van beweging is het vliegen; de eerstgenoemde blijven bij voorkeur op den grond of op het water en vliegen slechts als de nood hen er toe dwingt; men zou ze “Vliegers” en “Loopers” kunnen noemen. Gene maken gebruik van één bepaalde soort van voedsel, leven van zaden en vruchten, die zij van den stengel afplukken, of van dieren, die zich snel bewegen; deze voeden zich met al wat zij krijgen kunnen, met afgevallen zaden en vruchten en meestal met dieren, die langzaam kruipen, zooals Slakken en Wormen, of met Visschen, Amphibiën, Vogels en Zoogdieren, die traag van beweging zijn, met gekookt vleesch en groenten; men zou ze “Eén-soort-voedsel-eters” en “Alleseters” kunnen noemen. Gene zijn verder bijna doorgaans klein (de meeste blijven beneden de grootte van de Raaf), deze daarentegen zijn meestal grooter dan een Hoen; gene slapen staande, deze neergehurkt, enz.” – Het valt niet te ontkennen, dat deze verschilpunten werkelijk bestaan en belangrijk zijn; zij leggen echter niet genoeg gewicht in de schaal om er een stelsel op te grondvesten. Vele “Stappers, Loopers, Alleseters” en hoe Oken de leden van een zijner “trappen” al niet meer genoemd heeft, zijn Nestblijvers en geen Nestvlieders; wij zouden dus nauw verwante vormen van elkander moeten scheiden, als wij het denkbeeld van Oken letterlijk wilden toepassen. Dit neemt echter niet weg, dat de zienswijze van dezen genialen onderzoeker behartiging verdient; in ieder geval mogen wij niet onvermeld laten, dat de Vogels, die wij nu nog moeten beschrijven, voor ’t meerendeel Nestvlieders zijn. Echte Nestvlieders zijn ook de leden van de eerstvolgende orde, hoe verschillend van aard ook zij mogen schijnen. Het is zeer moeielijk en voor ons doel ook onnoodig om algemeen geldige kenteekenen voor deze orde op te noemen. Fürbringer voegt hierin zeer verschillende vormen bijeen, n.l. de Hoenderen, de Kortstaarthoenderen of Tinamoes en de Snipstruisen of Kiwis; met deze namen worden de drie onderorden van de Hoendervogels aangeduid.
De Hoenderen (Galliformes), die onder de Hoendervogels den hoogsten rang innemen, zijn krachtig en zelfs plomp gebouwd; zij hebben korte vleugels, stevige pooten en een rijk voorzien vederenkleed. Met den gedrongen, korten en hoogborstigen romp is door een korten, hoogstens middelmatig langen hals een kleine kop verbonden. De snavel, die zeer verschillende vormen kan hebben, is in den regel kort, nauwelijks half zoo lang als de kop, soms echter veel langer, bijna even lang als de kop. In ’t eerstgenoemde geval is hij breed en hoog, meer of minder sterk gewelfd en aan de spits haakvormig benedenwaarts gebogen, minstens tot een bollen hoornnagel uitgetrokken, het achterste deel meestal met veeren bekleed, waartusschen zich een smalle, vliezige schub bevindt, die het neusgat bedekt; soms dringt deze tusschen de veeren van het voorhoofd door; bij uitzondering is zij met een washuid overdekt. De pooten, de belangrijkste bewegingsorganen van de Hoenderen, zijn steeds zeer krachtig gebouwd, meestal middelmatig hoog; de teenen zijn lang en met korte nagels voorzien. Aan den poot komen krachtige spieren voor; het scheenbeen is, evenals het dijbeen, door een dikke vleeschmassa omgeven; de loop is dik, de voet soms meer, soms min